De dood leert Filip veel over het leven
In de interviewserie Dicht bij het einde staan UMC’ers Ginette Hesselmann, Bas de Vries en Jesse Gruiters samen met collega’s stil bij een ongemakkelijk onderwerp: de dood. Een onderwerp dat we soms liever uit de weg gaan. Hoe verhouden zorgprofessionals zich tot de eindigheid van het leven? In het eerste interview spreken zij met Filip de Vos (1975). Hij is internist-oncoloog en kaderarts palliatieve zorg.
Wanneer kwam jij de dood voor het eerst tegen?
“Ik ben eigenlijk gezegend geweest, dus mijn eerste confrontatie met overlijden was in het ziekenhuis in Groningen. Ik was net basisarts en heel erg blij dat ik mocht beginnen met een promotietraject in Nederland. Ik verkeerde in een soort gelukkige waas, alles kwam me tegemoet, het leven lachte me toe.”
“Het onderzoek richtte zich op kankerpatiënten die al vrij ver in het traject waren en een experimentele behandeling ontvingen. Eén van de deelnemers was een jonge vrouw, maar een paar jonger dan ik. Op een dag vertelde ze dat ze graag een foto wilde hebben van ons. Ik zie de foto nog voor me: breedlachend sta ik naast deze jonge vrouw, die toen al doodziek in een rolstoel zat. Daarnaast staat mijn begeleider, die wat serieuzer in de lens kijkt.”
“Toen we de foto van haar ontvingen vroeg mijn begeleider wat ik van de foto vond. Ik reageerde enthousiast: “Prachtig toch, dat we samen deze uitdaging aangaan!” Mijn begeleider keek me aan. “Maar snap je waarom ze ons vroeg voor deze foto? Ik antwoordde: “Gewoon omdat ze ons aardig vindt.” “Nee”, reageerde mijn begeleider. “Deze foto is voor haar familie. Het is een dagboek. Ze doet dat als een soort van nalatenschap.”
“Door dit gesprek ben ik met hele andere ogen gaan kijken naar de zorg. Ik was zo gericht op de bijwerkingen en effecten van de behandelingen, dat ik de enorme wereld van de beleving helemaal niet gezien had.”
“Gelukkig heb ik nog een tweede kans gekregen. In de laatste week van haar leven heb ik veel aan haar bed gezeten. Ik besefte, Filip, dit is een gunst die je krijgt. Je mag erbij komen zitten. Ergens was het ook een beetje boetedoening voor mij. Dat ik met zo'n grote plaat voor mijn kop haar tegemoet had getreden.”
“Tot op de dag van vandaag denk ik nog vaak aan haar terug. Ik heb haar foto niet meer. Maar wat ik wel heb is de herinnering. Ik herinner me glashelder: hoe zij in die rolstoel zit en ik en mijn begeleider er naast stonden.”
“Ik neem er nog altijd heel erg veel van haar mee. Wees dankbaar dat je voor patiënten iets mag betekenen, dat mensen jou het vertrouwen om het dierbaarste bezit dat ze hebben, hun lichaam, hun leven, te delen met jou.”
Wat voor arts ben jij voor patiënten?
“Ik denk dat ik heel erg nabij ben. Ik ben wel iemand die het goed vindt dat patiënten me Filip noemen en me tutoyeren. Dat ze me mailen, dat vind ik ook prima. Ik zie het als een voorrecht om voor de tijd die ik krijg naast hun dat stuk weg te bewandelen.”
“En daar past geen afstand tussen ons bij. Toch is het ook zo dat ik niet hun beste vriend of hun broer of vader ben. Absoluut niet. Die rol is terecht voor iemand anders.”
De confrontatie met de dood kan ook emotioneel belastend zijn. Hoe ga jij hiermee om?
“Ik denk dat het begint met zelf een bodem in je bestaan hebben. Als jonge professional heb je vaak nog geen innerlijke kracht, geen natuurlijk steunpunt. Dat moet gaandeweg groeien. Het liefst als iets dat uit jezelf komt en niet afhankelijk is van extrinsieke factoren.”
“Dit heeft voor mij ook een tijd gekost. Ik was erg van de contramine. Ik dacht: als ik maar gewoon genoeg tegen de schenen van anderen aan schop, dan leren ze me wel respecteren. Maar zo werkt het niet. Sterker nog, zo keren mensen zich van je af.”
Waarom deed je dat: tegen schenen aan schoppen?
“Ja, waarom doe je dat? Mijn aanname was dat als anderen mij zouden respecteren, ik meer van mezelf zou houden. Dat is niet zo. Ik moet het niet via anderen doen. Eigenwaarde moet van binnenuit komen. Mezelf accepteren is de eerste stap geweest. Ik heb geleerd mijn eigen plussen en minnen te omarmen. Dat geeft ook ruimte. Het is bijna een oproep aan jonge artsen: accepteer jezelf en dan kun je ook echt naar andere mensen kijken.”
Je gebruikte net het woord bodem. Wat is jouw bodem?
“Ik vind het altijd erg mooi om even te gaan zitten bij de hoofdingang van het ziekenhuis. Je ziet dan al die mensen binnenkomen. De meesten zelfs hand in hand. Soms zie je emoties of een verbeten gelaat. Hoe vaak zie je dat in het dagelijks leven gebeuren?”
“Ik denk dan altijd: wat bizar dat ik hier binnen kom huppelen, blij dat ik weer aan het werk mag, terwijl het gebouw voor veel mensen een hele andere betekenis heeft. Het is goed om dat af en toe te beseffen. Mijn eigen bodem is dan uiteindelijk ook dankbaarheid, barmhartigheid en nederigheid. Ik denk dat deze deugden mijn kern vormen.”
Wat doe je als je geconfronteerd wordt met het overlijden van een patiënt?
“Om eerlijk te zijn: sommige overlijdensgevallen en patiënten raken me meer dan anderen. Maar als ik na het overlijden van een patiënt naar huis rijd, kan ik soms erg geraakt worden door toevallige beelden. Dat kan een zonnestraal zijn, een ooievaar, dat kan iets in de natuur waarmee de patiënt mij gedag zegt.”
“Ik gooi ook geen enkele doodskaart weg. Eens in het jaar stop ik al deze rouwkaarten in een map en dan denk ik nog aan de patiënten zelf en aan de mensen die geen doodsprentje hebben gestuurd.”
Hoe praat je over de dood met mensen?
“Ik begin eerst altijd af te tasten van hoe open men staat om te praten over de dood. Meestal begin ik met de vraag: wat weet je eigenlijk over de dood? De antwoorden zijn heel gevarieerd. Ik probeer dan altijd mijn vervolgvragen daarop aan te passen.”
“Met vallen en opstaan heb ik het leren praten over de dood. De keren dat ik iets verkeerd deed of een verkeerd woord hebt gebruikt kan ik nog heel goed herinneren. Dan merk je echt dat wat ontloken is net zo snel weer terug kan sluiten.”
“Het is trouwens zo dat veel mensen nog nooit met de dood te maken hebben gehad. Omdat de dood uitgefaseerd is uit het dagelijkse leven. Of mensen vertellen juist over een vreselijk sterfgeval. Ze zeggen dan: dat was een onmenselijke dood. Als je dan doorvraagt merk je dat het eigenlijke hele normale doodsprocessen zijn.”
“Ik probeer dan toch een ingang te vinden om uit te kunnen leggen hoe een stervensproces verloopt. Om zo angst en onwetendheid weg te nemen, om ruimte te maken voor verdriet en acceptatie.”
“Ik denk vaak aan het filmpje van de Engelse hospice-arts Kathryn Mannix. Zij vertelt, heel bloemrijk, in vier minuten hoe een stervensproces verloopt. En dat dat proces eigenlijk al misschien maanden, zelfs jaren voor het daadwerkelijke overlijden begint. Het gaat heel geniepig in het begin, dat mensen taken opgeven, meer rust moet nemen. Dat stapsgewijs het ouderdomsproces verweven raakt met het stervensproces.”
Bestaat er iets als de goede dood?
“Het gaat niet om mijn visie op de dood. Dat is denk ik nog steeds moeilijk voor mij. Ik moet oppassen dat ik niet mijn mening over goed sterven opdring aan een ander.”
"Voor mij persoonlijk is een goede dood dat ik ruimte krijg om niet zozeer in de doe-stand, maar in de voel-stand te ageren. Ik zou me vooral richten op gesprekken en knuffels.”
“Ik denk dat dood een onderdeel van het leven is en dat de dood het leven ook zoveel rijker maakt. Veel mensen zien de dood als een eindpunt. Ik denk dat je het eerder kan beschouwen als een orgelpunt. De melodie is nog niet klaar, je klinkt als mens nog lang na.”
Sommige mensen willen juist niet praten. Wat doe je dan?
“Goede vraag. Ik worstel daar nog steeds mee. Hebben jullie een goede manier gevonden?”
“Als je echt niet mag praten over de dood met een patiënt, dan blijf je als arts maar in de doe-stand staan. Kijk, ik wil niemand laten vallen. Ik zal altijd kijken hoe ik iemand kan steunen op zijn of haar weg. Wil iemand een verwijzing naar een ander ziekenhuis, dan sta ik daar volledig achter. Wil iemand complementaire geneeskunde proberen, dan probeer ik uitleg daarover te geven.”
“Soms tast ik af hoe de naaste erin staat. Of zij wel behoefte heeft aan een ander type gesprek, want soms staat een partner er toch anders in. Dan vraag ik aan de patiënt of het goed is als ik met de partner spreek.”
Wat heeft de dood jou geleerd?
“Ik merk dat ik vroeger enorm het gevoel had dat ik alles moest aangrijpen wat het leven te bieden had. Terwijl je pas echt gaat genieten van het leven als je niet constant bedenkt wat het volgende ding is. Ik heb geleerd de diepte van het moment te waarderen, dat heb ik geleerd van de dood.”
“Als ik met mensen praat over het doel van de behandeling, heb ik het ook vaak over wat ze belangrijk vinden in het leven, waar ze blij van worden. Mensen vertellen dan vaak over verre reizen, uit eten gaan, barbecueën. Als je doorvraagt blijkt het echter altijd te gaan over samen zijn. Het delen van ervaringen, het delen van emoties.”
“En zo leert de dood mij ook veel over het leven. Namelijk dat ik het prima vind als ik een dag heerlijk verlummel op een stoel in de tuin. Dat als iemand me vraagt hoe mijn weekend was, ik gewoon kan zeggen: ik heb een heerlijke middag met mijn echtgenoot in de tuin gezeten. We hebben gekletst en gelachen. Daar gaat het leven om. Dat is het grote geluk.
In het begin van het gesprek vertelde je over jouw promotieonderzoek en de jonge patiënt die een foto van jullie wilde hebben. Stel je voor dat je nu opnieuw deze foto kon maken. Hoe zou je dan nu in de lens kijken?
“Ja, die grijns die ik toen had op de foto zou nu een stuk minder breed zijn. Het is meer een glimlach geworden, een tedere glimlach. Het is kwetsbaarder, maar daardoor niet zwakker.”
Andere delen uit de serie "Dicht bij het einde"
- "Over de dood werd amper gesproken" (28-12-2023)
- "Zij leven door in de handen van jonge artsen" (21-02-2024)
- "Antwoorden heb ik niet" (24-04-2024)
- “We moeten eerst en vooral mens zijn” (05-07-2024)